De vergoeding die slachtoffers van verkeersongevallen ontvangen, is in veel gevallen een niet opgeëist recht. De verslagenheid die volgt nadat iemand betrokken is bij een verkeersongeval, alle inspanningen gericht op herstel of de overtuiging dat het proces lang en duur is, zorgt ervoor dat veel mensen dit recht opgeven.
De persoon die de schade kan vaststellen is de persoon die geen schuld heeft aan het ongeval of een van de passagiers die in zowel het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt als in het voertuig dat het slachtoffer is geworden van het ongeluk. In het geval dat er dodelijke slachtoffers vielen bij het ongeval, zou de schadevergoeding worden doorgerekend naar de nabestaanden van het slachtoffer. Degenen die verantwoordelijk zijn voor de betaling van de schadevergoeding zijn de verzekeringsmaatschappijen van het voertuig dat als schuldig wordt beschouwd bij het ongeval, maar als het voertuig niet verzekerd is of na het ongeval is weggereden, is het de verantwoordelijkheid van het Verzekeringscompensatieconsortium.
In ieder geval zijn niet alle verwondingen vergoedbaar en varieert de grootte van de vergoeding naar gelang de ernst ervan. Het eerste wat we moeten doen is uitzoeken of we recht hebben op een compensatiebedrag. Als dat zo is, zijn er twee manieren om betaling aan te vragen.
Een daarvan is buitengerechtelijk, wat betekent dat het niet nodig is om naar de rechter te gaan, of gerechtelijke procedures te ondernemen. Het slachtoffer krijgt een aanbod en moet beslissen of hij het aanvaardt of verwerpt. Als er geen minnelijke schikking wordt getroffen, kan er een rechtszaak worden aangespannen, waarvoor ofwel een civiele procedure of een klacht nodig is, die een beoordeling door een medisch onderzoeker zal omvatten. De termijn voor het indienen van een klacht is zes maanden, terwijl het slachtoffer een jaar de tijd heeft om een civiele procedure in te leiden.